Home > Het lossingsverhaal > Thermiek

Thermiek

Van onze artikelserie "Hints voor het verantwoord lossen van postduiven" hebben we eind februari een 50-tal boekjes laten drukken en deze zijn ter beschikking gesteld aan het  N.P.O.-bureau voor verdere distributie ten behoeve van de lossingscoordinatoren en andere belanghebbenden in onze organisatie. Een er van kwam bij Michiel Severin terecht, die werkzaam is bij Weerbureau HWS te Soest. Binnen HWS is Michiel Severin meteoroloog en verantwoordelijk voor het maken van de duivenverwachtingen ten behoeve van Wim Kuil van Instituut Wedvlucht Begeleiding van de N.P.O. Michiel liet zich lovend uit over ons werk en maakte ons op een gemis opmerkzaam, zodat er dankzij hem nog een extra hoofdstuk volgt over thermiek. Wij zijn hem daar zeer erkentelijk voor, alsmede voor zijn aanvullende tekstuele adviezen.

Het is jammer dat  een onjuiste woordkeuze in het nederlandse hoofdstuk over inversie gezorgd heeft voor een verschillende interpretatie. Het is onze bedoeling niet geweest om  met onze beschrijving van het weersfenomeen  inversie angst te zaaien onder de postduivenliefhebbers. Michiel meende dat wij met onze beschrijving van inversie juist thermiek bedoelden. Dit is echter niet zo. Er is een duidelijk verschil tussen thermiek en inversie met betrekking tot het orientatievermogen van postduiven. En dat geldt ook weer voor droge thermiek en hoge inversie. Laatstgenoemden zijn het echter wel die het orientatievermogen van postduiven onderweg naar huis danig in de war kunnen sturen omdat ze het UV, het natuurlijk element wat duiven voor hun orientatie nodig hebben, gedeeltelijk of geheel de doorgang belemmeren.

 

Wat is het verschil tussen thermiek en inversie?

Thermiek is opstijgende kolom of grote bel warme lucht die vanaf het aardoppervlak opstijgt.
Inversie is een laag warme lucht bovenop een laag koude lucht.
Een inversielaag heeft tot gevolg dat UV alsmede andere straling uit het lichtspectrum door deze laag wordt weerkaatst c.q. gebroken en dat tegelijkertijd infra-rood aan het aardoppervlak wordt onttrokken. Deze omschrijving is van toepassing op de hoge inversie als de temperatuur meer dan 25 C bedraagt, er geen wind is en geen wolken aan de hemel te zien zijn. Een inversie-laag veroorzaakt het omgekeerde van wat normaal het geval is. Het woord inversie betekent in de engelse taal "achterste voren" ofwel "onderste boven". Tijdens een hoge inversie is alles omgekeerd van wat normaal het geval zou zijn geweest: UV komt normaal naar beneden en wordt nu weerkaatst en infra-rood straling wordt normaal door de aarde geabsorbeerd, maar er nu samen met de nodige warmte aan onttrokken. Dat klopt, want tijdens effectieve UV-metingen werd onze meetapparatuur soms onder invloed van de opstijgende hoeveelheden infra-rood straling op slag onbruikbaar. Inversie heeft te maken met het licht spectrum, terwijl thermiek  te maken heeft met warme lucht. Beiden oefenen echter negatieve invloed uit op het UV. Graag gaan wij voor u hierna wat verder in op het weersfenomeen thermiek wat overigens pas in het begin van deze eeuw werd ontdekt.

Iedereen heeft wel eens van thermiek gehoord en dat dat  iets met zweefvliegen te maken zou hebben klopt inderdaad. Er is niemand die zoveel van thermiek gebruik maakt als de zweefvlieger. Zweefvliegen is dan ook eigenlijk thermiekvliegen. Als de zon de aarde verwarmt, dan straalt de aarde deze warmte weer uit naar de onderste luchtlaag die vervolgens wordt opgewarmd. Deze lucht wordt veel lichter en wil opstijgen. Als deze verwarmde lucht zich samenpakt en met veel kracht opstijgt, dan spreken we van thermiek. Men kan zich dit het makkelijkst voorstellen als men denkt aan het razen van water dat verwarmd wordt in een fluitketel. Voordat het water gaat koken, gaat het water razen. Men ziet dan overal kleine luchtbelletjes, die willekeurig verdeeld zijn, opstijgen. Maar ook hier kan men al zien dat er gebieden zijn waar weinig luchtbellen opstijgen en gebieden waar veel luchtbellen opstijgen. Bij thermiek gebeurt dit ook. Dit opstijgen kan soms met grote snelheden gaan, zeker als de grondsoort ideaal is. Vooral zandgronden en stranden zijn extreme bronnen van thermiek bij zonnig weer. De bossen en weilanden eromheen worden veel minder warm, terwijl het witte zand flink kan gloeien. Hierdoor ontstaan er gigantische luchtbellen die af en toe losschieten en vervolgens met grote snelheid omhoog stijgen totdat ze dezelfde omgevingstemperatuur gevonden hebben. Dit kan echter soms pas op grote hoogte(5 km) daadwerkelijk gebeuren en heb je op dat moment dus een gigantische trechter in de atmosfeer die stof en andere zaken naar boven "zuigt".  In dit kader passen ook goed de problemen die jonge duiven hebben om de Veluwe in de zomermaanden over te steken.

Thermiek is een moeilijk fenomeen. Het is niet zichtbaar en niet voelbaar. Alleen voor mensen die goed vertrouwd zijn met thermiek is het voelbaar, zowel op de grond als in de lucht. Het bewegen van de atmosfeer onder invloed van opstijgende thermiekbellen heet turbulentie. Zichtbaar is thermiek alleen indirect, als een zweefvliegtuig of vogels in een thermiekbel cirkelen. Een enkele maal is thermiek op de grond zichtbaar in de vorm van een "windhoosje" of "dustdevil". Trouwens één van de mooiste manieren om thermiek op de grond zichtbaar te maken is met behulp van een lange goudse pijp geblazen zeepbellen.

Wat is thermiek?

Het antwoord is even eenvoudig als ingewikkeld. We moeten ons voorstellen dat als de zon op het aardoppervlak schijnt deze verwarmd wordt. Doordat op sommige plekken de lucht meer wordt verwarmd dan op andere plekken op het aardoppervlak (denk aan bijv. steden, stranden, bossen en weilanden), dan zal de warmere lucht (doordat het soortelijk gewicht immers lichter geworden is) gaan opstijgen. En zie daar, de thermiek is "geboren", een "kolom" van warme lucht stijgt op. Een duidelijk voorbeeld is een hete luchtballon. Vogels en zweefvliegers kunnen vervolgens gebruik maken van deze onzichtbare "motor", door alsmaar in een cirkelende beweging in de opstijgende lucht  te gaan vliegen. Ook postduiven kunnen onderweg naar huis dankbaar gebruik maken van thermiek. Ik heb meer dan eens duiven van een wedvlucht thuis gekregen, die met kurketrekker achtige bewegingen van heel hoog naar beneden kwamen afdalen en rond het hok gingen vliegen alsof ze nooit waren weggeweest. Tijdens hun reis naar huis hadden ze onder invloed van de thermiek zo weinig energie verbruikt, omdat de thermiek ze als het ware in de lucht had gehouden. Dat is de reden waarom duiven onder bepaalde omstandigheden van thermiek zo weinig energie verbruiken. De opstijgende warme lucht stelde hen in staat om gemakkelijker en sneller vooruit te komen. Voor de duivensport is het thermiek verder erg belangrijk omdat het in een rechtstreeks verband staat met de beide inversie soorten; de hoge- alsmede de lage inversie.

Er bestaan twee soorten thermiek: droge en natte.
Bij droge thermiek schiet de luchtbel omhoog, maar de lucht is zo droog dat hij nergens tot condensatie komt.
Bij natte thermiek gebeurt dat wel en zien we stapelwolken ontstaan.
Beide soorten kunnen even sterk zijn, denk maar eens aan de zware onweersbuien die op die manier gevormd worden.

Natte thermiek.

In de periode april, mei, juni zal de thermiek steeds de grond- of lage inversie opruimen. De zon verwarmt de aarde. De lucht stijgt op en neemt de grondinversie mee ophoog. Het gevolg is het ontstaan van Cumulus wolken. Als een convoyeur het verschijnen van Cumulus wolken aan de hemel waarneemt, kan hij er altijd zeker van zijn dat de inversie het veld heeft geruimd. Dit wordt in de weerkunde een onstabiele situatie genoemd. Een voor de duivensport echter niet zo´n negatieve situatie. De meeste wedvluchten verlopen onder invloed van natte thermiek meestal vlot en zonder noemenswaardige verliezen. Terwijl voor de start van de natte thermiek uit lossen bijna altijd het tegenovergestelde te zien geeft. Een moeilijk vertrek, vaak in de verkeerde richting, een vreemd, soms traag verloop met achterblijvers. De oorzaak: de natte thermiek had nog niet de gelegenheid gekregen om de inversie geheel of gedeeltelijk op te ruimen. Ofwel in convoyeurstaal: er werd niet lang genoeg gewacht en dus te vroeg gelost.

Als de thermiek hoger stijgt dan het condensatie niveau, dan ontstaat er cumulus bewolking, een overbekend fenomeen aan de hollandse luchten, maar toch weer altijd een mooi gezicht. ´s-Morgens als de thermiek start dan ziet men allereerst van die kleine plukjes laag in de lucht verschijnen. Deze plukjes kun je je voorstellen als de eindfase van een thermiekbel. Maar als de condities goed zijn en de thermiek zich verder ontwikkelt worden de cumulus wolken alsmaar groter en gaan de wolken als het ware een eigen leven leiden. Je kunt de cumuluswolk dan ook beschouwen als een soort grote stofzuiger die de warme lucht eronder opzuigt. Aan de voorkant werpt de wolk zijn schaduw op de grond met de eventueel dalende lucht. Hierdoor daalt de temperatuur aan de grond iets. Deze wat koudere lucht schuift onder de warme lucht en dwingt deze lucht om op te stijgen. Op de grond zijn deze temperatuurverschillen duidelijk te voelen. Een cumuluswolk induceert dus z´n eigen thermiek, waaraan het z´n ontstaan ontleent, totdat de warme lucht in de nabije omgeving op is en de wolk uitsterft. Een lucht met cumuluswolken is als het ware een spiegel van de thermiek. Hier kan men ook alle regelmatigheden en onregelmatigheden in ontdekken. Van gebieden waar slechts een paar cumuluswolken voorkomen, van wolkenstraten tot een willekeurig patroon.

Droge thermiek.

Bij het tegenovergestelde, de potentiële temperatuur is hoger dan de verwachte grondtemperatuur, ontstaat er een heel andere situatie. De lucht is stabiel in plaats van onstabiel. Nu zal de zon de zaak alleen moeten trekken en de aarde voldoende moeten opwarmen om te zorgen dat de potentiële temperatuur gelijk wordt aan de grondtemperatuur. Dit is typisch het geval in een hoog luchtdruk gebied. In het voorjaar lukt dit meestal wel, maar in de periode begin juli tot en met half augustus wordt dit moeilijker.  Doordat het zeewater opgewarmd is zal de luchtmassa zich meer en meer als warme massa gaan gedragen en stabieler zijn dan in het voorjaar. De potentiële temperatuur ligt nu een stuk hoger dan de grondtemperatuur. Het wordt dan erg kritisch of zich dan al of niet thermiek ontwikkelt. En het is met name wanneer er zich geen thermiek ontwikkelt dat er zich een hoge inversie voor kan doen. De vereisten voor een hoge inversie zijn: een middagtemperatuur van 25C of hoger, geen wind, geen wolken, een azuurblauwe lucht en een heldere voorafgaande nacht met een behoorlijke afkoeling.

Donderdag 27 en zaterdag 29 mei 1999 waren dagen met een behoorlijk sterke droge thermiek. Op zaterdagmiddag 29 mei werden voor de Afdelingen 7 en 11 een dagfondvlucht verspeeld vanuit respektievelijk Orléans en Etampes over ongeveer dezelfde afstand. De voorspelling voor ´s-middags op NOS-Teletekst pagina 707 was een zeer sterke droge thermiek tot 2-3 km hoog. Beide vluchten werden gelost bij uitzonderlijk mooi weer wat zich doorzette tot in de avond. In duivenmelkerskringen wordt er dan vaak gesproken over uitzonderlijk duivenweer. Toch kenden beide concoursen een uitermate traag verloop met lagere snelheden dan verwacht voor de winnaars. Ook ontbraken er ´s-avonds nog behoorlijk wat duiven op het appel. Genoemd werden percentages tussen de 20 en 30% Wat was hiervan nu de oorzaak?? De sterke droge thermiek was het enigste afwijkende weersfenomeen in vergelijking met gegevens van eerdere vluchten onder dezelfde omstandigheden dit jaar. Droge thermiek is op zich voor duiven niet zo´n heel vervelend iets. Tot ongeveer 12 uur is er meestal nog niet zo heel veel aan de hand. De resultaten van de midfondvluchten die dezelfde dag op dat tijdstip eindigden bevestigen dit ook. Maar hoe komt het nu dat de problemen voor postduiven zich meestal in de middag na het heetst van de dag openbaren. Wat doet een sterke, droge thermiek zodat  wedvluchten tijdens die omstandigheden meestal een traag verloop kennen en er nogal wat achterblijvers zijn. Onder invloed van droge thermiek is het orientatievermogen van postduiven dus duidelijk verstoord. Uit eerdere artikels uit deze reeks had u al begrepen dat het orientatievermogen van postduiven positief of negatief wordt beinvloed door de aanwezigheid van een bepaalde hoeveelheid ultra-violette straling. En dat het niveau van ultra-violette straling negatief wordt beinvloed door diverse weersfenomenen zoals: regen, bewolking en inversie. Maar wat doet droge thermiek nu precies op het heetst van de dag??

Om die vraag duidelijk te kunnen uitleggen moeten wij u eerst iets nader uiteenzetten over hoe de hoogte van UV wordt bepaald. Wereldwijd hebben meteorologen gezocht naar een methode om het niveau van UV op dezelfde manier te kunnen bepalen. In deze registratie vervullen met name de metingen ten aanzien van de ozonlaag een centrale rol. Ozon is een speciale vorm van zuurstof, die de voor het leven op aarde zo schadelijke ultraviolette straling van de zon grotendeels tegen houdt. Het meeste ervan bevindt zich in de zogenaamde ozonlaag. Deze laag is het dikst in de lente en het dunst in de herfst. Ook het weer oefent invloed uit op de dikte van de ozonlaag: in een hogedrukgebied is ze veel dunner dan in een lagedrukgebied. Zoals vermeld houdt de ozonlaag een groot deel van het UV tegen. Een bepaalde vorm van UV, namelijk UV-C,  is in principe voor veel leven op aarde schadelijk. En het is vandaar dat de wetenschap de dikte van de ozonlaag wereldwijd aan nauwgezette studies onderwerpt. Het KNMI gebruikt voor het meten van UV een zogenaamde "Brewer". Dit apparaat doet verschillende metingen en bepaalt uiteindelijk de hoogte van het UV. Deze metingen zijn daardoor geen effektieve metingen. Alleen met effektieve metingen kan plaatselijk de werkelijke hoogte van het UV worden bepaald. Jammer genoeg gebeurt dit voor de duivensport helaas nog niet, want zou dat namelijk wel gebeuren dan zou dat heel veel wedvluchten met een onnatuurlijk vluchtverloop voor iedereen helder en duidelijk kunnen verklaren .

In het kader van ons onderzoek naar het orientatievermogen bij postduiven doen wij regelmatig effektieve UV-metingen tijdens wedvluchten. Op zaterdagmiddag 29 mei 1999 om 13.30 uur midden op de dag onder onbewolkte omstandigheden kreeg ik een niet hogere waarde dan rond de 2 aan UV gemeten. Volgens de geldende UV-index en voorspelling van het KNMI voor die dag en tijd had de waarde ergens tussen de 5 en de 6 moeten liggen. Het uitzonderlijke van dat moment was de vrij sterke droge thermiek tot 2-3 km hoog. Zoals eerder opgemerkt brengt de plaatselijk sterk verschillende opwaartse thermiek onder meer kleine deeltjes omhoog die op hun beurt het UV gedeeltelijk tegen houden. En droge thermiek doet echter nog iets meer. Het fungeert als geleider van infra-rood straling vanuit het aardoppervlak. Infra-rood straling heeft de eigenschap het UV-niveau te negatief te beinvloeden. De stofdeeltjes waren er samen met het infra-rood de oorzaak van plaatselijk sterk verschillende UV metingen. Postduiven orienteren zich tijdens  UV-waarden van tussen de 5-6 veel beter dan tijdens een UV-waarde van rond de 2. En misschien zijn er wel bepaalde gebieden geweest waar het orientatievermogen totaal werd geblokkeerd doordat er nog minder of bijna helemaal geen  UV het aardoppervlak bereikte. In ieder geval is de sterke droge thermiek er voornamelijk de oorzaak van geweest dat de dagfondvluchten van zaterdagmiddag 29 mei j.l. zo´n traag verloop kenden met nogal wat achterblijvers.

Uiteraard kunnen ook onervaren en jonge duiven van een sterke droge thermiek behoorlijk de kluts kwijtraken. Als jonge duiven normaal gesproken goed in orde zijn moeten ze op een leeftijd van 3-4 maanden behoorlijk aan het "trekken" zijn. Als ze vervolgens tijdens zo´n "trektocht" door een gebied met een behoorlijk sterke droge thermiek heen vliegen, worden ze daardoor behoorlijk in hun orientatievermogen gehinderd tot zelfs totaal belemmerd. Het bewijs hiervoor werd geleverd ´s-avonds op 27 mei jl.. tijdens het inkorven van de eerder genoemde dagfondvlucht Orléans, toen diverse van mijn clubleden verhaalden over het zo maar wegblijven van diverse jonge duiven van hun ochtendtraining eerder die dag. Twee dagen later was het dus opnieuw zo ver en brachten mijn van Orléans thuiskomende weduwnaars in de middag maar liefst 5 vreemde jonge duiven mee naar huis. Alle 5 zagen er op het oog prima uit en zijn naderhand ook weer allemaal weer op eigen kracht vertrokken zonder binnen gelopen te zijn. Een sterke, droge thermiek brengt bij postduiven dus wel degelijk het een en ander te weeg. Past u er daarom voor op dat u voorzichtigheid betracht met het opleren van uw jonge duiven tijdens dagen met een droge thermiek of helemaal geen thermiek. De NOS-Teletekstpagina 707 geeft dit nauwkeurig en regelmatig ge-updated voor u aan. Raadpleeg die pagina alvorens u er met uw jonge duiven op uit trekt en succes allemaal tijdens het jonge duiven seizoen!


Sitemap
Printvriendelijk
Mail sturen
RSS feed

Submenu

Uw naam

Paswoord

Remember me


Steven van Breemen