The Last of the Strainmakers

FOUT 401: Geen toegang (Unauthorized)

The Last of the Strainmakers

Vandaag een engelse titel boven “De Sport in Beeld”, omdat ik me af vraag of we er wel een goed Nederlandse woord voor hebben. “Rasmaker” of “Soort-in-stand-houder”dat klinkt toch niet echt op zijn Nederlands nietwaar?? De Engelsen hebben heel wat rassen op hun naam staan in de geschiedenis van de dierkweek. Bij ons houdt het na het Friese stamboekvee zo ongeveer op. Interesseert ons de opbouw en ontwikkeling van een eigen ras eigenlijk wel?? Onderaan mijn laatste artikel vroeg ik om uw reacties en kreeg ik nul op rekest. Een teken aan de wand??

Toch zijn we allemaal min of meer met de kweek bezig. De meeste melkers hebben hun ogen gericht op de korte termijn, het vliegen, en slechts heel weinigen hebben een lange termijn politiek voor ogen: de kweek. Als ik mijn jonge duiven hok binnen stap en ik neem duiven in de hand, dan kijk ik er altijd naar of ik ze voor de kweek gebruiken kan. Duiven die goede vliegers afleveren hebben voor mij meer waarde, dan duiven die alleen maar geschikt zijn om mee te vliegen. Als ik ga inkorven dan ben ik altijd uiterst voorzichtig met mijn toekomstig kweekmateriaal. In mijn ogen valt of staat een goed presterend hok met de kwaliteit van de kweekduiven. En in dat opzicht onderscheidt de “strainmaker” zich van alle andere liefhebbers: hij onderkent op tijd die duiven die hij op zijn kweekhok het hardste nodig heeft om zijn stam in stand te houden. Die duiven zet hij dan ook zonder enige twijfel op de kweek. En doet er zijn voordeel mee. En blijft presteren.

In de vorige aflevering getiteld “De steen der wijzen” heb ik uitgelegd wat voor mij de belangrijkste eigenschappen zijn. Als ik duiven in de hand neem, dan volg ik steeds die procedure. En de duif die ik zoek blinkt in dat rijtje eigenschappen uit. Dat is iets bijzonders. En met wat er over blijft, daar ga ik mee vliegen. Doet u het ook zo??

Ik denk dat de liefde voor het kweken je een beetje met de paplepel ingegeven moet zijn. Mijn vader had krielkippen. Als zijn hennen een legkast binnen gingen om te leggen, dan viel er achter hun een deurtje dicht. Een paar keer per dag werden de legkasten gecontroleerd. Op het ei werd dan genoteerd van welke hen dat afkomstig was. In de broedmachine werden de eieren van elke hen apart gehouden en zodra het kuiken uit het ei gekropen was, werd het geringd en werd in feite de afstamming vast gelegd. Toen ik wat serieuzer met duiven begon was het min of meer normaal dat alles op papier werd vastgelegd. En dat er op papier gekoppeld werd. In het prille begin werd er alleen maar naar de stambomen gekeken. Als je zo bezig bent dan kijk je ook automatisch naar mensen die ook zo bezig zijn en kom je er soms met een gelukje nog mee in contact ook.

Op advies van Prof. Alfons Anker werd er op een bepaalde manier gekweekt met het uiteindelijke doel het bloed van een super vererver geconcentreerd vast te leggen. Uit de berg duiven die ik zo kweekte viel er eentje op door zijn prestaties op de vluchten en uiteraard kweek je er dan ook jongen uit. Die duif, die de naam van “De Bels” meekreeg, kweekte ook nog eens uitzonderlijk goed en werd achteraf gezien de stamvader van mijn hok. Van hem zijn twee van mijn drie basislijnen direct afkomstig en heeft hij in de derde basislijn ook een voorname rol gespeeld.

Een ingeteelde duif die ook nog eens presteerde, die kon best nog eens ingeteeld worden volgens Prof. Anker. Zo gezegd zo gedaan en de eerste partner van “De Bels” werd “De Rode duivin”. Beiden waren stevig ingeteeld op “De Oude Klaren ‘46” van Valere Desmet-Matthijs uit Nokere. Hun jongen vlogen best redelijk en in het hok vielen ze in het geheel niet op. Totdat ik laat in het najaar van 1979 een rood doffertje een ring van ’78 omschoof. En dat rode doffertje viel me zodanig op dat ik besloot het niet eens buiten te laten en gelijk voor de kweek te houden. Dat rode doffertje kreeg de naam: “Het Boerke” aangemeten en is verantwoordelijk geworden voor een lijn op mijn hok. U raadt het al: de Boerke-lijn.

Zijn eerste partner was “De 150 Duif” een inteelt product, gekweekt halfbroer x halfzus, op “De 08 Duif” uit de Janssen Arendonk familie van wijlen Jan van Erp uit Hilversum. Die duivin had al bewezen goed op “De Oude Kapoen van ‘67” te passen zodat ik de jongen daarom had ingeteeld om te proberen hetzelfde nogmaals met succes te proberen. Dat lukte wonderwel en de jongen van “Het Boerke” x “De 150 Duif” zorgden voor prima nakomelingen. Toen “De 150 Duif” er niet meer was, gaf “Het Boerke” met nog andere partners tot op hoge leeftijd prima nakweek.

De tweede lijn op mijn hok is die van “De Goede Jaarling”. Toen “De Rode duivin” opeens geen eieren meer legde, werd “De Bels” in navolging van zijn zoon “Het Boerke” op een ingeteelde duivin uit “De 08-lijn” gezet. “De Bels” x “De 646 Duif” leverden uitstekende jongen af die het zowel op het vlieghok als op het kweekhok voortreffelijk deden.

Lijn nummer drie, u begrijpt het al, werd die van “De 08 Duif” en haar nakomelingen. “De 08 Duif”, gekweekt uit de lijnen van “De Bange” en “De Geeloger” van de Janssen’s werd gehaald om als partner te dienen van “De Oude Kapoen van “67”. Hun jongen hebben jarenlang de streek gedomineerd op de wedvluchten. En als je dat wilt blijven doen, dan moet je proberen dat voor de toekomst vast te leggen. Intelen dicteerde Prof. Anker. En zo werd het koppel “De 411” x “De 309 Duif” geformeerd. Na ruim 20 jaar speelt dit koppel nog steeds een voorname rol in mijn ras. In bijna al de stambomen van mijn duiven komt dit bijzondere kweekkoppel meerdere malen voor. Het verraadt eigenlijk ook direct de gevolgde kweekmethode.

Met de nakomelingen van de lijnen van “Het Boerke” en “De Goede Jaarling” doe ik een kruising en vervolgens aan inteelt in de eigen lijn. Deze producten worden weer gezet tegen de afstammelingen uit de lijn van “De 08 Duif”. Deze laatste lijn houd ik zoveel mogelijk zuiver. Dat is in simpele korte bewoordingen de gevolgde kweekmethode die al 25 jaar voor grote successen gezorgd heeft.

In de praktijk is het niet zo simpel. Je moet er wel het nodige voor doen. Beetje geluk zo hier en daar. Maar als je er intensief mee bezig bent dan lukt op den duur zo hier en daar wel eens iets. Want zo is het wel! Je kunt een mooi verhaal ophangen. Onderbouwen met prima vliegresultaten ook nog een keer. En dan denkt meteen iedereen dat het zo simpel is. Nou dat is het dus niet.

Het begint bij mij dus al op het jonge duivenhok. De duivinnetjes die mij enorm bekoren, en soms ook een enkele jonge doffer, verhuizen direct naar het kweekhok. Of als daar geen ruimte is, dan worden ze op het vlieghok “in voorraad” gehouden. Dat kan inhouden dat ze helemaal niet gespeeld worden of heel voorzichtig.

Als ze voor het kweekhok zijn goedgekeurd, dan begint het inpassen. Allereerst wordt er gekeken naar de afstamming en die is heel belangrijk in het geheel. De selectie voor het kweekhok is door mij geschiedt op de serie voor mij belangrijke eigenschappen. In dat opzicht beantwoordt iedere duif daaraan die bij mij op het kweekhok zit. Verder kijk ik daar dan ook niet meer naar. Ik kan vanaf het moment dat een duif bij mij op het kweekhok zit dus stellen dat de afstamming voor mij het belangrijkste hulpmiddel is.

Ik kijk of de stamboom ingeteeld is of dat er sprake is van een kruising. Is het laatste het geval dan wordt er ingeteeld. Is het eerste het geval dan meestal het omgekeerde en wordt er gekruist (50% oud - 50% nieuw bloed) of terug in de familie geteeld (75% oud en 25% nieuw; de zgn. “driekwart koppeling). Of soms nog dichter 87,5% in de familie. Aan dit stramien wordt strak vast gehouden. Alle koppelingen worden bewust in dit kader gepland.

Belangrijk in deze is om te proberen zo snel mogelijk een goed familiebeeld van een bepaalde duif te krijgen. Op welke lijn trekt ze het meest. Op welke duif lijkt ze. Hoe werd ze gekweekt. Etc. Dan krijg je een beetje een beeld wat zo’n duif voor een soort partner nodig zou kunnen hebben. In de meeste gevallen is het eerste jaar op het kweekhok een probeer jaar. Aan de jongen die zo’n duif kweekt, meestal zijn dat er 8-10, (je houdt er wat zelf en je verkoopt er wat) herken je veel meer. Aan de types en kleuren die er uit komen zoek je dan weer in een bepaalde hoek verder. Steeds met de stamboom in de hand om het bloed niet te laten verwateren. Strainmaking staat voorop. Totdat je het gevonden hebt. En dan wordt het “winning team” bijna niet meer veranderd.

Kweken is ook een soort strategie bepalen. Soms zet je een koppel bijeen en heb je al bijna helemaal voor ogen wat er voor jongen uit gekweekt gaan worden. Tegelijkertijd probeer je al in de behoefte te voorzien door in een bepaalde lijn bepaalde types op elkaar te zetten. Hetzelfde geldt voor de aankopen die je doet. Eigenschappen volgens het bekende rijtje. Soort maakt in principe niet uit. Het liefst “Janssen-achtig” en ingeteeld. En een beetje passend bij het soort dat ik al heb. Met andere woorden gezegd: het nieuwe soort moet geen al te grote verschuivingen teweeg brengen oftewel het oude soort moet de overhand blijven houden.

Als “strainmaker” houd je eigenlijk constant aan je principes vast en laat je je niet verleiden tot aanlokkelijke uitstapjes die je later met problemen confronteren. “Strainmaker” worden iets voor u?? Denk er eens over na. Velen onder u hebben de beschikking over goed kweekmateriaal. Daar is veel zo niet heel veel mee te doen. En het is naast het deelnemen aan de wedvluchten een zeer interessant aspect aan onze hobby. Zonder dat aspect had ik het in mijn hobby nooit zover gebracht!

Steven van Breemen


Sitemap
Printvriendelijk
Mail sturen
RSS feed

Submenu

Uw naam

Paswoord

Remember me


Steven van Breemen