Vroeg of laat moeten we de zaken in en rond ons hok gaan ordenen om de weg richting toekomst verder uit te stippelen. Het begin van zulk soort zaken ligt altijd op het kweekhok. En daar hoort een plan de campagne bij. Tot voor kort had ik mijn kladstambomen in een grote envelop zitten die aan alle kanten gescheurd en gerafeld was. Tot de hele inhoud over de vloer ging. Nu heb ik alles in zichtmapjes ondergebracht met voor elke familie/lijn een apart mapje. Dat had ik eigenlijk al veel eerder moeten doen, want alles is nu heel overzichtelijk en benaderbaar.

De families waar ik verder mee ga werken heb ik allemaal in een afzonderlijke zichtmap ondergebracht met de naam erop en een overzicht van de doffers. Niet dat duivinnen onbelangrijk zijn, maar ik heb zo een idee van de aantallen koppels. In zijn totaliteit en per groep. En als er iets verandert dan zijn dat de duivinnen. Die wissel ik meestal om. Je zou het ook andersom kunnen ‘lezen’ maar je moet ergens van uit gaan.

Zo begint de toekomst zich zo langzamerhand af te tekenen. Met lede ogen zie je dat je oude zo bewezen stam qua aantal behoorlijk terugloopt ten faveure van de nieuwe zware fond toekomst. Met een aantal van hen wil ik verder werken en kijken wat voor mogelijkheden ze in zich hebben voor dat metier. Eerst had ik nog wel het idee; kom, ik ga toch nog eens af en toe als het weer goed is op de dagfond inzetten. Maar als je dan kijkt naar toekomstige een dagindeling: nestdoffers loslaten, jongen loslaten, nestduivinnen, weduwnaars, weduwduivinnen, dan kom je al gauw tot de conclusie dat top duivensport, als je overal aan mee wilt doen, een sport is voor gepensioneerden, vutters, vervroegd uitgetredenen e.d.  In ieder geval niet iets waar ik mijn vrouw extra mee moet gaan belasten. Dus de toekomst gaat er veel vereenvoudigder uitzien; alleen nestspel en grote fond. Het moet allemaal redelijkerwijs te behappen blijven. Toch? En we willen in de toekomst toch ook andere dingen dan alleen duiven gaan doen. En dan moet het voor iemand anders niet al te moeilijk zijn kwestie verzorging.

Ik moet echt zeggen dat ik in de korte tijd dat ik richting grote fond ben gegaan hele leuke en heel andere contacten heb opgedaan, dan in alle jaren tezamen toen ik het normale programma heb gespeeld tussen 100-700 km. Men is veel meer bereid elkaar met een prima duif of met goed advies te helpen. Het geschiedt hetzij met gesloten beurs, of neem maar mee we zien wel, of kom er maar eens een jonkie van terugbrengen, of we kweken er samen mee. Ik moet zeggen dat dit wel wennen is. Misschien aan een andere duivenwereld met andere beoefenaars? Zo zou duivensport wel moeten zijn overigens!

Onlangs las ik in een artikel van Bert Braspenning dat duivenhandel de plaats heeft ingenomen van het geldspel. Spijker op zijn kop! Jaren geleden heb ik dat al eens in een artikel als visie beschreven. En hoezeer ik het betreurde dat al het goede duiven materiaal over de landsgrenzen heen trekt. De restanten mogen dan door ons zelf voor veel geld onder elkaar verdeeld worden. Op geen enkele manier goed voor de sport. Wel voor het geld natuurlijk. Als je dat nastreeft tenminste. Maar hoe je het ook wendt of keert het brengt de duivensport, niet alleen kwalitatief, heel veel schade toe. En vroeg of laat treft dat ook de handel. Klanten merken dat er steeds minder goede duiven te halen zijn en zoeken die vervolgens in andere landen. En dan zie je dat andere duivenkranten die van verkopingen en advertenties leven niet goed weten wat ze in hun kranten moeten zetten.

Omdat ik me nader verdiep in alles rondom de meest ideale fondduif, ben ik bezig om de lijn van de “La Crèche” verder uit te bouwen. Daardoor kwam ik in contact met vader en zoon Kloetstra uit Veenwouden waarvan ik 3 duiven mee mocht nemen om mee samen te kweken. Op een van de weinig mooie zaterdagen van de laatste tijd ben ik er op bezoek geweest. Een toonbeeld van hoe duivensport gezellig en simpel kan en bekroond kan worden met het aangewezen kampioenschap op de grote fond in de noordelijke provincies. Zo maar een klein hok met heel onopvallend voor het grote publiek toch heel goede resultaten op de grootste afstanden. En weer eens (mede) behaald met de duiven van Sjouke Duinstra.

Zo mocht ik ook een duivinneke meenemen van Foeke Troelstra uit Heeg onder de rook van Sneek. Met dezelfde basis, Duinstra en Van Geel, heeft hij opmerkelijke prestaties geboekt tot en met Barcelona aan toe. Een slordige 1350 km…. Ga er maar eens aan staan! Duiven die qua kilometers dus tot iets extra’s in staat zijn. Kos vroeger uit Huizen, nu verkast naar de rust en stilte van West-Friesland is ook in het bezit van die duiven; ik kweek er wel wat voor je. Komt prima in orde. En kreeg ik een uitnodiging om met die duiven samen te kweken met één van de grootste liefhebbers die Nederland ooit gekend heeft: Gradje Roeffen, nu samen spelend met zoon Mart, uit Grubbenvorst. Liefhebbers van de zware fond weten wat die combinatie heeft klaar gespeeld de laatste jaren. En hebben veel te danken aan een halfbroer van de “La Crèche” waarvan de moeder weer een dochter van diezelfde doffer was. Een laatje uit die fameuze kweker zit op me te wachten. En zo zijn er nog enkele heel fijne contacten ontstaan waar de sport ondergeschikt is aan het geld.

Voor een heel ander soort duif heb ik inmiddels ook wat ruimte gemaakt. Heel toevallig ben ik via, via in contact gekomen met een Engelse liefhebber helemaal uit het noorden van dat land: Alan Parker. Deze liefhebber heeft een geweldige stam Delbar’s onder de pannen zitten. Met maar liefst 7 verschillende duiven heeft hij Engeland op 5 Olympiade’s vertegenwoordigd op de zware fond. En dat is geen kattenpis beste lezers. Als ik iemand wist die een paar duiven mee zou willen nemen naar Holland, dan had Alan wel enkele duiven die ik lenen kon. Toen Alan vertelde dat zijn duiven maar liefst 857 mijl (1430 km) dienen te overbruggen voor Barcelona zat ik uiteraard op het puntje van mijn stoel. En toen hij vertelde de 1e Nationaal gewonnen te hebben aan een snelheid van tegen de 900 mpm viel ik dus van mijn stoel. Inmiddels zitten er drie koppels van Alan in Hilversum. Allemaal nauw verwant aan zijn “Palomas” winnaar uit zijn in Engeland overbekende “Sutton” koppel. Zo maar uitgeleend aan een wildvreemde….

Duiven die dergelijke afstanden succesvol kunnen overbruggen zijn uiteraard reden om ze veel in handen te nemen om ze te kunnen doorgronden. Droge, taaie duiven zijn het. Niets wegend. Hard wringen als het moet. Enorm sterk in het frame. En prachtige ogen bezittend. Van goudgeel naar diepgekleurd en getekend grijs. Kleuren blauw en blauwbont. Goed toekomstig in te passen in de andere blauwe soorten die ik al heb. Tekenend voor Parker is dat hij me duiven stuurde die ingeteeld kunnen worden en waar al voldoende ander soort in zat. In het verleden was hij bijzonder geslaagd met enkele duiven van Desbuquois uit Kapelle op den Bos voortkomend uit duiven van de stierenvechter wijlen André Vanbruane uit Lauwe. Oude bewezen Stichelbaut origine dus.

In het kader van het proberen uit te puzzelen van de meest ideale vleugel zijn duiven die dergelijke marathon vluchten meer dan eens succesvol kunnen afleggen een dankbaar studie object. Waar je een soepele botstructuur zou verwachten is dat precies omgekeerd. Hard als steen is het bovenstuk. De pennen zijn ouderwets breed. Wel met een flinke verspringing. Op de dagfond win je met dergelijke duiven niet eens prijs dacht ik hardop. Minder dan dat zei Parker; verwacht er onder de 900 km niet al teveel van… Minimaal 3 jaar geduld hebben… In het Blackpool weekend kreeg hij bezoek van Nederlandse liefhebbers. Ko van Dommelen en ons aller Jan Polder. Ik ben benieuwd in zijn volgende bijdrage te lezen wat Jan er aantrof.

Zo beginnen de diverse families/lijnen zich in mijn hok af te tekenen. In de toekomst, mits succesvol uiteraard, zal ik de blauwen laten samensmelten en gaat hetzelfde gebeuren met de krassen en donkeren; “La Crèche”, Lodewijk en die van Andries Gous uit Kaapstad. Over de duiven van Andries heb ik u nog niet zo heel veel verteld. Maar het zijn duiven, van oorsprong Stassart’s, die met name uitblinken op vluchten boven de 1000 km als het er erg op aan komt. Velen zijn met zijn duiven geslaagd in de kruising omdat ze zo nauw in de familie zijn geteeld. Dr. Wim Peters zette me bij hem op de stoep af omdat hij nog even ergens heen moest. Van deze man heb ik al 40 jaar last zei hij. En dan ben je meteen wakker als zo’n topliefhebber dat zegt. Trots liet Andries me zijn rode stamdoffer zien van bouwjaar 1984 en nog volop aan de kweek. Waar vind je dat nog?? Dat kan alleen als er onnoemelijk veel vitaliteit in je duiven zit. Van die stamdoffer heb ik 2 kinderen gekocht plus 2 kleinkinderen. Echte postduiven. Nu is het aan mij om ze verder uit te testen.

De jongen zijn nog steeds zo gek als een deur. Afgelopen zondag stralend weer en dan gaat de handel er toch wel uit zeker. Het gros heeft van 10-15 uur in de lucht gehangen en de laatste 20 kon ik rond 17 uur met de grootst mogelijke moeite binnen lepelen. Eten deden ze net zoveel als duiven die van een dagfond vlucht af kwamen…. De andere dag ben ik meteen lijnzaadolie wezen halen bij mijn voerbaas. Toch even afkicken. Want je staat gewoon voor Jan met de korte achternaam als je de halve dag met je busje staat te rammelen in de buurt. En dat terwijl ik vrijwel nooit duiven heb hoeven binnen te roepen. Uitgevlogen? Alles vanzelf naar binnen. Ik zal e.e.a. toch goed moeten zien uit te puzzelen tijdens het vliegseizoen. Wat het beste werkt. Voordeel moet er zeker te vinden zijn.

Van een lezer ontving ik een interessante email over een vergelijkend onderzoek tussen Afrikaanse en Deense marathonlopers. Veel verschil was er niet te vinden, totdat onderzoekers het beenvolume op gingen meten. En dat scheelde een slok op een borrel! Minder voort hoven te bewegen maakte hier het verschil uit. Mijn lezer vroeg zich terecht af of dit misschien voor een duivenvleugel ook op zou gaan. Tja….

Het verschil is in dit geval het minder te behoeven voort te bewegen; minder volume wint bij gelijke overige eigenschappen. Ik denk dat je dat bij duiven ook ziet. De beste zware fondduiven zijn niet groot. Die zijn eerder klein. Marathon lopers zijn per definitie ook niet groot en zwaar. Hun voortbeweging zijn de benen. Van duiven zijn dat de vleugels. Maar van duiven moet ik zeggen dat ik heel wat verschillende soorten vleugels heb bekeken. Een herkenbare overeenkomst heb ik nog niet kunnen ontdekken. En hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat het geheim van de vleugel van een zware fondduif gezocht moet worden in de manier waarop het energie bespaart.